Nalatigheid kan strafrechtelijke consequenties hebben voor bestuurders

De ‘license to operate’ en professionaliteit van diverse onder toezicht staande instellingen (instellingen) is de afgelopen periode door uiteenlopende incidenten ter discussie gesteld. Bestuurders van deze instellingen lopen het risico om strafrechtelijk aangesproken te worden voor een zogeheten oneigenlijk commissiedelict als zij nalaten een actieve gedraging uit hoofde van een bijzondere rechtsplicht uit te voeren, waardoor incidenten kunnen plaatsvinden.

De plicht van een instelling om op grond van geldende wet- en regelgeving, zoals de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) en de Wet toezicht accountantskantoren (Wta) een integere (en beheerste) bedrijfsvoering te voeren en in te richten, is een belangrijke kapstok. Deze belangrijke wettelijke verplichting vraagt van bestuurders een actieve houding om te voldoen aan haar zorgplicht en de daarmee samenhangende informatie-, onderzoeks- en waarschuwingsplichten.1 Uit de literatuur en jurisprudentie blijkt dat onder bestuurders ook hoofden van belangrijke lijn- en stafafdelingen, zoals Compliance, Legal en Audit, kunnen worden verstaan.2 In de praktijk blijkt vaak onduidelijkheid en onbegrip te bestaan over de vertaling van geldende wet- en regelgeving naar helder beleid en een adequate implementatie en uitvoering van zorgplichten. In de praktijk worden soms potentiële problemen gebagatelliseerd en niet nader onderzocht. Een bestuurder merkte eens op: ‘Als ik het niet weet, dan hoef ik er ook niets mee te doen’. Mijn verbazing over deze houding in het licht van de bestaande toezichtswetten is de reden om in dit artikel de samenhang tussen enerzijds civiel- en bestuursrecht en anderzijds strafrecht te verkennen en de strafrechtelijke consequenties te onderzoeken van het niet nakomen van de plicht die op deze instellingen en hun bestuurders rust in het kader van het bevorderen van integriteit en het onderkennen en tegengaan van financieel-economische criminaliteit. Het gaat hier om het vaststellen van de ondergrens voor oneigenlijke commissiedelicten voor bestuurders bij financieel-economische criminaliteit. Oneigenlijke commissiedelicten betreffen strafbare feiten, waarbij de bestuurder de plicht heeft om te handelen in het kader van de zorgplicht, maar hij dit nalaat.3 Hierbij kan gedacht worden aan de plicht voor banken, trustmaatschappijen en andere onder toezicht gestelde instellingen om in het kader van de antiwitwaswetgeving adequate maatregelen te treffen om de herkomst van inkomen en vermogen van toekomstige risicovolle cliënten vast te stellen, maar dat dit structureel wordt nagelaten. Ook kan gedacht worden aan de verplichting om incidenten te signaleren, te onderzoeken en adequate maatregelen te treffen.

Scrollen